Natuur

Trombose en longembolie (deel 1)

Vrijdag 26 september 2008, locatie: thuis in bed

Kramp
Ik buig voorover en besef dat ik niet zo lenig ben als gehoopt. Ik krijg het toch voor elkaar mijn koude tenen vast te pakken en ze naar me toe te trekken in de hoop dat hierdoor de kramp die steeds erger wordt, uit mijn rechterkuit verdwijnt. Helaas neemt de kramp alleen maar toe.

Inwendig mopperend sla ik het dekbed van me af en stap uit bed. Lopen lukt niet goed, want mijn rechterbeen protesteert flink. Ik hink naar de trap waar helaas nog steeds geen leuning bij hoort en worstel me een weg naar beneden. Ik rommel wat in de verbandtrommel en denk mijn grote redding te vinden in de vorm van ‘Tantum’. Het middel belooft de pijn te verlichten en ik smeer een riante klodder uit over mijn kuit.

Hoopvol strompel ik weer naar boven en probeer nog even wat te lezen voordat ik ga slapen. De pijn in mijn onderbeen wordt steeds heviger en ik probeer mijn spieren even te masseren. Mijn been voelt warm, het lijkt op een chronische kramp. Je kent het vast wel dat je kramp in je kuit hebt, maar deze kramp is niet van tijdelijke aard! Het lijkt wel vast te zitten. Ondanks de pijn lukt het mij toch in slaap te vallen maar veel mooie dromen zal ik niet gehad hebben, want rond een uur of 3 word ik wakker van de pijn en kan ik niet meer slapen.

Zaterdag neemt de pijn iets af maar neem ik toch een pijnstiller. Ondanks dat ik mij koortsig en grieperig voel, verheug ik me op de vrouwenavond die vanavond bij mijn nichtje Lianne thuis zal zijn. Ik heb er zin in. Ik besluit in de loop van de avond de rest van de tube Tantum op mijn kuit te smeren en doe gewoon gelijk mijn laarzen uit zodra ik een plekje op de bank bemachtigd heb. Op advies van mijn zusje, rek ik strek ik mijn kuit een beetje.

Zodra we alle nieuwtjes uitgewisseld hebben, lijkt het mij een goed idee mijn tante Laila even mijn kuit te laten zien en vooral te laten voelen, want inmiddels lijkt deze twee graden warmer dan de rest van mijn lichaam. ‘Wen! Hij is inderdaad warm en heel hard! Je moet ermee naar de dokter!’ Ze aait even over mijn kuit en knijpt om te constateren dat de boel een beetje strak staat. ‘Ja, dat doe ik. Als het niet minder wordt, dan ga ik even naar de dokter’. Ik vouw mezelf weer op de bank en stop me vol met de hapjes die we allemaal meegebracht hebben. Mijn eetlust is er in elk geval niet minder om geworden.

Alhoewel het nachtwerk is geworden en ik heel erg moe ben, kan ik toch niet slapen van de pijn. Na een paar vermoeiende uren valt er een streepje licht op de grond door het kiertje van de gordijnen. Omdat ik inmiddels overal spierpijn heb en een griepgevoel over me heen voel dalen, probeer ik me neer te leggen bij het idee dat ik de hele dag in bed zal liggen. Ik baal en kan de rust niet vinden om stil te liggen en niets te doen maar voel me te slecht om eruit te gaan.

Grieperig?
In de middag wordt de saaiheid van het in bed liggen onderbroken door een bezoekje van de vriendin van mijn vader Loes en inmiddels ook een van mijn lieve, beste vriendinnen. Het helpt ook wel dat ze pas tweeëndertig is. ‘Ik hoorde van Lisa dat je in bed lag! Heb je griep of ben je eens lekker gewoon lui?’ Ze ploft neer op bed en gooit haar jas uit. ‘Nee, niet lui, ik voel me niet helemaal lekker, beetje kramp in mijn been en gewoon een griepgevoel. Hoop dat het wegtrekt doordat ik in bed blijf liggen’. We kletsen even bij over hoe gezellig de vrouwenavond was totdat Loes haar sok uittrekt en haar onderbeen aan me laat zien. Het ziet er een beetje uit als een been van een oud omaatje. De huid staat gespannen en het been lijkt een waar vochtreservoir. Van fronsen krijg je rimpels maar ik doe het toch. Het is opmerkelijk en ik druk een beetje in haar been om te zien of er een kuiltje achterblijft, wat inderdaad het geval is.

Maandag moet ik me ziekmelden op het werk omdat ik koorts heb en mijn hele lijf weerstand biedt aan elke beweging. Ik ben zelfs te moe om te douchen. Ik voel me zielig en alleen. Mijn moeder is gelukkig zo lief om de komende dagen boodschappen voor me te doen en me gezelschap te houden zodat ik lekker uit kan zieken. Echter, ik ben niet zo’n ster in stilliggen en baal stierlijk van deze situatie. Te moe om een boek te lezen of TV te kijken maar geestelijk te onrustig om lekker te kunnen liggen.

Donderdag 2 oktober waag ik het er weer op en hink-wandel-strompel naar de bushalte. Mijn rechteronderbeen heeft besloten niet synchroon te lopen met de rest van mijn lichaam die wel aan het herstellen is. Maar… het is al een stuk minder pijnlijk dan de afgelopen dagen. Ik voel de pijn langzaam minder worden. Het lijkt me onzin om naar de dokter te gaan als het juist beter gaat.

De telefoon trilt in mijn zak terwijl ik de buschauffeur een euro overhandig voor een kaartje. ‘Hee Loes! Hoe is het?’ Ik wurm mijn buskaartje in mijn zak en loop naar mijn vaste plekje. ‘Ik kom net bij de dokter vandaan omdat mijn been maar dik bleef en ze denken dat ik een trombosebeen heb! Ik ben nu onderweg naar het ziekenhuis voor een echo.’ Ik huiver even bij de gedachte want ik heb de afgelopen dagen iets over een trombosebeen gelezen omdat ik Dr. Google raadpleegde over mijn eigen been. Ik heb besloten dat het in mijn geval een zweepslag was ten gevolgde van een iets te enthousiaste poweryoga-oefening.

‘Een trombosebeen? Nee!! Dat is niet fijn! Ik heb er toevallig net over gelezen en… Jee, dat is wel heftig zeg!’ Ze reageert daarentegen heel nuchter en belooft me te bellen als ze meer weet. Ik voel me echt naar bij het idee dat ze zoiets kan hebben en probeer het crisiscentrum in de vorm van mijn zusje Daisy te bellen voor ruggespraak. Ook zij maakt zich ongerust en daarom besluit ik na drie kwartier toe te geven aan mijn ongeduldigheid en bel Loes terug.

‘Zo, ongeduldje, kon je niet wachten?’ Loes lacht aan de andere kant van de telefoon. Ik friemel met mijn pink aan het sieraadje dat aan mijn telefoon hangt. ‘Nou, je hebt me best laten schrikken met je trombosebeen!’ Gelukkig bleek uit de echo dat het ‘oude omaatje been’ geen trombosebeen is. Wat dan wel konden ze niet zeggen. Ze moet het de komende dagen even aankijken en als het aan blijft houden weer terug komen.

Zaterdag 4 oktober belt Loes mij met de mededeling dat ze samen met mijn vader onderweg is naar de huisartsenpost omdat ze vanmorgen wakker werd met een opgezwollen gezicht en dito tong. Ook haar been blijft eruit zien alsof ze dringend aan de steunkousen moet. Reden genoeg om ernaar te laten kijken. Uit naastenliefde en omdat het prachtig weer is, spring ik op de fiets naar de huisartsenpost en geef mijn net herstelde kuit weer wat beweging. Ik geniet van het mooie herfstweer maar voel me ook ongerust over de situatie van Loes. Gelukkig ben ik positief ingesteld en zie ik de goede kant wel van het tochtje voor niets naar het Julianaziekenhuis waar de huisartsenpost Apeldoorn gevestigd is. Apeldoorn ja, en niet Zutphen waar Loes en mijn vader al geruime tijd in de wachtkamer doorbrengen.

Ik sta dan ook wederom weer met mijn inmiddels versleten mobieltje te bellen om te horen hoe het gaat. Vluchtige temen als nierprobleem, neufrodingessyndroom dringen uit Zutphen via mijn oor mijn hersenen binnen. Al fietsende neem ik contact op het Daisy om de laatste stand van zaken door te geven en vertel haar ook dat ik denk dat ze daar moet blijven.

En zo zitten we zondag 5 oktober in het Spitaal ziekenhuis in Zutphen. Loes heeft inmiddels haar eerste nacht in het ziekenhuis doorgebracht. Ik vis de bus haarlak uit mijn tas die met spoed uit haar huis gehaald moest worden. In elk geval één ding gered: haar kapsel.

Dinsdag de 7e mag ze naar huis, mits de woensdag weer terugkomt om een nierpunctie te ondergaan. Geen fijn onderzoek. Dan moet ze nog een nacht verblijven en twee weken wachten op de uitslag.

In het weekend van de 11e en de 12e zit ik op de bank in Empe, waar het huis van mijn vader en Loes gebruikt wordt als zoete inval voor gemiddeld tien mensen per dag. De één met een computerprobleem, de ander om gewoon gezellig even te kletsen en weer een ander die even wat komt vragen. Ik staar naar de doos waarin de spuiten zitten die Loes de komende tijd moet gebruiken om trombose te voorkomen. ‘Zal ik het even bij je doen? Wil ik wel! Lijkt me wel interessant om te kijken of ik het kan. Ik denk dat ik het wel bij mezelf zou kunnen’. Ze vertrouwt me niet genoeg en mijn vader lijkt de aangewezen persoon om de wat huid van haar buik tussen zijn vingers te nemen en de spuit erin te zetten. Ik kijk gebiologeerd en vraag me af hoe het is om dat elke dag te moeten doen. Ik schijn een naar stiefkind te zijn omdat ik steeds zit te pesten en haar dikpoot noem. Maar wel met een glimlach en ze weet wie het zegt!

Niet wetende wat er inmiddels allemaal in MIJN lichaam aan het afspelen was… Ga naar deel 2…